Leent u vanuit de BV aan uzelf in privé?
Zomer 2020 is het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap gepubliceerd. Op grond van dit wetsvoorstel mag een aandeelhouder nog slechts € 500.000 onbelast lenen van zijn eigen BV. Het wetsvoorstel is zeer kritisch ontvangen. Vooral omdat het om een ingewikkelde regeling gaat, waarbij de wetgever belasting wil heffen over een niet daadwerkelijk genoten voordeel. Dit alles met als doel: misbruik voorkomen. In eerste instantie zou het voorstel in 2022 ingaan, maar vanwege de coronapandemie is dat met een jaar uitgesteld naar 2023. In oktober is de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer uitgesteld. De vraag is of van uitstel afstel komt. Voorlopig ligt het wetsvoorstel nog steeds op tafel.
Op wie is het wetsvoorstel van toepassing?
Het wetsvoorstel is gericht op aandeelhouders met een zogenaamd aanmerkelijk belang in een BV (ab-houders). Een aandeelhouder heeft een aanmerkelijk belang als hij, al dan niet samen met zijn partner, tenminste 5% van de aandelen in de BV bezit. De aandeelhouder hoeft geen bestuurder van de BV te zijn. Ook de partner van de ab-houder valt onder de regeling. Het genoemde drempelbedrag van € 500.000 geldt voor de ab-houder en partner samen.
Vallen kinderen van de ab-houder ook onder de regeling?
De toepassing van de regeling is uitgebreid tot ‘verbonden personen’: bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de ab-houder of partner. Hieronder vallen kinderen en kleinkinderen, ouders en schoonouders én de partners van deze familieleden. Voor ieder kind geldt samen met zijn of haar partner het drempelbedrag van € 500.000. Als een kind meer dan het drempelbedrag leent, is sprake van box 2 heffing. Heeft het kind zelf geen aanmerkelijk belang, dan vindt de belastingheffing plaats bij de ab-houder, oftewel de ouder. Heeft het kind zelf een aanmerkelijk belang in de BV, dan wordt het meerdere van de lening bij het kind belast in box 2.
Wat houdt het wetsvoorstel in?
Het wetsvoorstel komt er op neer dat als een ab-houder, al dan niet samen met zijn partner, een lening bij zijn BV heeft van meer dan € 500.000, het meerdere belast wordt met inkomstenbelasting in box 2. De heffing in box 2 bedraagt sinds 2021 26,9%. De peildatum voor de beoordeling van de hoogte van de schuld is het einde van het kalenderjaar.
Voorbeeld:
De ab-houder heeft een lening bij zijn BV van €1.500.000. Op 31 december 2023 wordt dan € 1.00.000 hiervan belast als fictief voordeel. Dit voordeel ontvangt de ab-houder niet daadwerkelijk, maar hij/zij moet er wel belasting over betalen. De heffing bedraagt 26,9%, oftewel € 269.000. Eigenlijk doet de wetgever alsof u € 1.000.000 dividend heeft ontvangen, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. De wetgever haalt de heffing over een eventueel toekomstig dividend dus naar voren.
Wat is het doel van het voorstel?
Het doel van het voorstel is: voorkomen dat de ab-houder langdurig belastingheffing uitstelt over vermogen waar hij in de praktijk al wel over beschikt. Als de BV namelijk dividend uitkeert in plaats van een lening verstrekt, moet de ab-houder hierover box 2 heffing betalen. Door het geld te lenen bij de BV kan de ab-houder de belastingheffing uitstellen.
In het huidige systeem beoogt de Belastingdienst misbruik te voorkomen door te stellen dat een lening onzakelijk is. Als de lening onzakelijk is, is sprake van een verkapt dividend en is de ab-houder alsnog box 2 heffing verschuldigd. De bewijslast om aan te tonen dat sprake is van een onzakelijke lening ligt bij de Belastingdienst. De zakelijkheid van leningen leidt meer dan eens tot discussies. Het wetsvoorstel moet deze discussies voor schulden boven de € 500.000 voorkomen.
Leidt dit wetsvoorstel tot een dubbele heffing?
In het laatste wetsvoorstel is een regeling opgenomen die dubbele heffing moet voorkomen. Ook dit gaat weer om een complexe regeling waarin het fictieve voordeel zowel positief als negatief kan zijn. In de basis komt dat erop neer dat u over het excessieve gedeelte van de schuld in eerste instantie belasting betaalt, maar dat u deze belasting bij aflossing van de schuld weer terugkrijgt.
Voorbeeld:
Op 31 december 2023 heeft de ab-houder een schuld van € 1.500.000 aan de BV. Na betaling van de belastingheffing in box 2 wordt het fictieve voordeel, oftewel het bedrag dat meer geleend wordt dan € 500.000 (€ 1.000.000), opgeteld bij het drempelbedrag van € 500.000. Het nieuwe drempelbedrag is dan € 1.500.000. Op de volgende peildatum wordt de hoogte van de lening vergeleken met dit nieuwe drempelbedrag. Is de lening op de volgende peildatum hoger dan het nieuwe drempelbedrag, dan is de ab-houder opnieuw box 2 heffing over het meerdere verschuldigd.
Als de ab-houder aflost op de lening, wijzigt het drempelbedrag weer. Stel: de ab-houder lost € 100.000 op de lening af. Het drempelbedrag wordt dan € 1.400.000. Ook wordt over deze € 100.000 de belastingheffing terugbetaald (€ 26.900). Hierdoor is geen sprake van een dubbele heffing.
Op welke schulden is het voorstel van toepassing?
Het uitgangspunt is dat alle leningen die de ab-houder bij zijn BV heeft, meetellen. Ongeacht waarvoor de leningen zijn aangegaan, dus ook leningen die zijn gebruikt voor de aankoop van onroerend goed.
Om te bepalen of sprake is van een excessieve lening, worden alle leningen van de ab-houder en zijn partner bij de BV’s waarin zij een aanmerkelijk belang hebben bij elkaar opgeteld. De ab-houder kan de regeling dus niet omzeilen door van verschillende BV’s geld te lenen. Het bedrag van de leningen wordt niet lager door leningen die de ab-houder aan de BV heeft verstrekt. Deze leningen kunnen niet tegen elkaar worden weggestreept.
Een garantstelling door de BV ten behoeve van de ab-houder om een lening bij een bank af te sluiten, valt ook onder de regeling. De garantstelling blijft alleen buiten beschouwing als de ab-houder de lening ook op ‘eigen kracht’ kan verkrijgen en de garantstelling alleen leidt tot gunstigere voorwaarden voor de lening.
Er is één uitzondering: de eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld uit box 1 wordt niet meegenomen in het totaalbedrag van schulden. Voor een eigenwoningschuld die op 31 december 2022 al bestaat, is het niet relevant of hypothecaire zekerheid is verstrekt door de ab-houder. Voor eigenwoningschulden afgesloten na 31 december 2022 is het vestigen van een hypotheekrecht wel een voorwaarde voor uitzondering van de regeling.
Zijn er mogelijkheden om de heffing te voorkomen?
De heffing is te voorkomen door de schulden aan de BV te verminderen tot onder het drempelbedrag van € 500.000. Door de ruime termijn voordat het wetsvoorstel ingaat, geeft de wetgever de gelegenheid om de financiële positie zo te structureren dat de regeling niet opgaat. Hoe het hebben van een excessieve lening kan worden voorkomen, hangt af van de mogelijkheden in de specifieke situatie van de ab-houder en vereist maatwerk. Mogelijkheden om de heffing te voorkomen zijn:
1. de lening herfinancieren;
2. een deel van de schuld aflossen met een dividenduitkering;
3. het aflossen van de schuld met vastgoed of beschikbare middelen in privé; of
4. overdracht van vastgoed aan kinderen.
Ad 1) Herfinancieren
Een passend alternatief kan zijn om de schuld gedeeltelijk te herfinancieren. Dat kan bancair, maar wellicht ook bij de BV van een familielid of kennis. Bij vastgoed is het voordeel van herfinanciering dat de ab-houder, door het geven van hypothecaire zekerheid (wat een bank doorgaans vereist), een laag rentepercentage met de bank overeen kan komen. Of herfinanciering bancair mogelijk is, is afhankelijk van het soort vastgoed en risk appetite van de bank.
Of een herfinanciering aantrekkelijk is, is afhankelijk van wat er met de vrijgekomen middelen in de BV gebeurt. Het verschil tussen het te verwachten rendement dat in de BV gemaakt wordt en de hoogte van de rente op de herfinanciering, bepaalt of deze oplossing aantrekkelijk is voor de ab-houder.
Onderstaande berekening gaat uit van een rente op de herfinanciering van 1,5% en een rendement in de BV van 3%. Voor een juiste vergelijking is van het rendement de vennootschapsbelasting (15%) en aanmerkelijkbelangheffing (26,9%) afgetrokken.
Ad 2) Dividend uitkeren
Als er voldoende liquide middelen in de BV aanwezig zijn om de verschuldigde box 2-heffing te betalen, kan de ab-houder overwegen om dividend uit te keren om het excessieve deel van de lening af te lossen. Als de ab-houder gebruikmaakt van deze optie, bereikt de wetgever het doel van dit wetsvoorstel. Voordeel van deze optie is dat de lening ook geheel of gedeeltelijk wordt afgelost. Daardoor is de ab-houder geen rente meer verschuldigd. Het aflossen van de lening zorgt er wel voor dat het belastbare vermogen van de ab-houder in box 3 stijgt waardoor de ab-houder meer box 3 heffing verschuldigd is. De heffing in box 3 bedraagt in de tweede en derde schijf respectievelijk 1,395% en 1,76%.
Om het excessieve deel van de lening geheel af te kunnen lossen, moet de dividenduitkering hoog genoeg zijn om zowel de verschuldigde box 2 heffing als de aflossing van de lening te betalen. Daarvoor moet het bedrag worden gebruteerd.
Of deze optie voor de ab-houder aantrekkelijk is, hangt af van de hoogte van de rente op de lening en het gemis aan rendement over de verschuldigde box 2 heffing.
Ad 3) Aflossen schuld met vastgoed of beschikbare middelen in privé
Heeft de BV geen middelen om een dividenduitkering te doen zodat de ab-houder zijn schuld af kan lossen, dan kan bekeken worden of de ab-houder deze middelen privé wel heeft. Dit is natuurlijk afhankelijk van het doel van de lening. Is de ab-houder de lening aangegaan voor de financiering van een effectenportefeuille, dan kan deze eenvoudig overgedragen worden aan de BV. Bij een lening voor de aankoop van vastgoed is dat lastiger, aangezien bij een overdracht van vastgoed overdrachtsbelasting is verschuldigd.
In eerste instantie is gesuggereerd dat er een eenmalige faciliteit in de overdrachtsbelasting zou komen. Dat zou een ab-houder de mogelijkheid geven om vastgoed over te dragen aan de BV zonder heffing van overdrachtsbelasting. Het standpunt van de staatssecretaris is nu dat die faciliteit niet nodig is omdat tijd genoeg gegeven wordt om de financiële positie te reorganiseren. Dit houdt dan in dat de BV 8% overdrachtsbelasting moet betalen bij de overdracht van het vastgoed aan de BV.
De aflossing van het excessieve deel van de lening werkt uit als volgt:
Het aflossen van de schuld heeft hier geen hoger box 3 vermogen tot gevolg. De ab-houder had vermogen in box 3 in de vorm van vastgoed waar een schuld tegenover stond. Het vermogen en de schuld zijn te salderen. De liquide middelen of het vastgoed wordt echter verplaatst naar de BV waarbij sprake is van een andere manier van belastingheffing. Het is daarom ook in dit scenario van belang om eerst te bekijken of aflossing wel interessant is. Niet daadwerkelijk aflossen kan overwogen worden als tegenover de schuld voldoende vermogen in box 3 staat en ook een hoog rendement op het vastgoed wordt gemaakt. Ook een situatie waarin de verkoop van vastgoed aanstaande is, kan een reden zijn om vooralsnog niet af te lossen en niet over te dragen aan de vennootschap.
Ad 4) Overdracht van vastgoed aan kinderen
Volgens het wetsvoorstel worden leningen aan de kinderen bij de ab-houder zelf in aanmerking genomen voor zover de lening, niet zijnde een eigenwoninglening, boven het drempelbedrag van € 500.000 uitkomt. De ab-houder kan voor ieder kind zelfstandig gebruik maken van het drempelbedrag.
Stel: een ab-houder heeft voor de aankoop van een pand in privé met een waarde van €2.400.000 een bedrag van zijn BV geleend van €2.000.000. Dat betekent een excessief deel van € 1.500.000.
Deze ab-houder heeft 3 kinderen. Aan ieder kind draagt hij 1/4e van het pand over onder overneming van een deel van de schuld van de BV. De ab-houder houdt zelf dan 1/4e van het pand en 1/4e van de schuld over.
Schematisch ziet dit er als volgt uit:
In dit scenario is wel 8% overdrachtsbelasting verschuldigd. Deze mogelijkheid is daarom met name interessant voor vastgoed waarvan verwacht wordt dat er nog een behoorlijke waardestijging in zit, of dat nog langdurig in bezit van de ab-houder is.
Op welke manier kan worden voorgesorteerd op het wetsvoorstel?
Zoals aangegeven is de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer uitgesteld. Het voorstel is daardoor mogelijk onderdeel van de gesprekken rondom de vorming van een nieuwe regering. Of daardoor de invoering in 2023 nog haalbaar is, is onzeker en onduidelijk. Hier komt nog bij dat het huidige systeem van box 3 volop in de belangstelling staat. De verwachting is dat het systeem van fictief rendement wordt vervangen door een systeem met een reële heffing over daadwerkelijk behaalde rendementen. Ook die mogelijke wijziging kan invloed hebben op de besluitvorming. Het is in ieder geval van belang om de ontwikkelingen rondom het wetsvoorstel en de mogelijke aanpassing van box 3 nauwgezet te volgen.
Niettemin is het verstandig om uw financiële positie nu al te bekijken en de mogelijkheid te onderzoeken die in uw situatie het meest passend zal zijn. Op die manier bent u in ieder geval goed voorbereid.
Over BDO:
BDO heeft ruim 1.600 vestigingen in 167 landen, met in totaal ruim 91.000 specialisten in dienst. Marco Straten is Partner/ Belastingadvies/Private Clientservice bij BDO. Zijn focus ligt op advisering van vermogende particulieren en vermogende DGA’s. Dat heeft vooral betrekking op privé gerelateerde zaken, zoals estate planning, bedrijfsopvolging en begeleiden bij opzetten en uitvoeren van strategie voor de toekomst. Vanessa Knaapen-Cuijpers is Sr. manager/ Private Client Services bij BDO. Vanessa houdt zich bezig met o.a. financiële planning en fiscale vraagstukken in de privésfeer, begeleiding bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden, samenlevingsovereenkomsten en (levens)testamenten, vermogensoverheveling naar de volgende generatie en het opzetten van privacy structuren.
Vond u dit artikel interessant? Abonneer op ons E-Magazine!
Recent Comments